HOOFDSTUK 2 HET
COMMUNICATIEPROCES
ITHAKA
As you set out for
Ithaka
hope your road is a
long one,
full of adventure full
of discovery.
Laistrygonians,
Cyclops,
angry Poseidon - don't
be afraid of them:
you'll never find
things like that on your way
as long as you keep
your thoughts raised high,
as long as a rare
excitement
stirs your spirit and
your body.
Laistrygonians,
Cyclops,
wild Poseidon - you won't
encounter them
unless you bring them
along inside your soul,
unless your soul sets
them up in front of you.
Hope your road is a
long one.
May there be many
summer mornings when,
with what pleasure,
what joy,
you enter harbours
you're seeing for the first time;
may you stop at
Phoenician trading stations
to buy fine things,
mother of pearl and
coral, amber and ebony,
sensual perfume of
every kind -
as many sensual
perfumes as you can;
and may you visit many
Egyptian cities
to learn and go on
learning from their scholars.
Keep Ithaka always in
your mind.
Arriving there is what
you're destined for.
But don't hurry the
journey at all.
Better if it lasts for
years,
so you're old by the
time you reach the island,
wealthy with all
you've gained on the way,
not expecting Ithaka
to make you rich.
Ithaka gave you the
marvellous journey.
Without her you
wouldn't have set out.
She has nothing left
to give you now.
And if you find her
poor, Ithaka won't have fooled you.
Wise as you will have
become, so full of experience,
you'll have understood
by then what these Ithakas mean.
C.P. Cavafy, Ithaka,
in: Collected Poems. p. 29-30 (Londen, 1979).
Vertaling E. Keeley
& P. Sherrard.
§ 2.0 Inleiding
De technologie is van
het "future shock"-concept dat we in hoofdstuk 1 onderkenden, zowel
oorzaak als gevolg. Zij kenmerkt zich door een dubbelzinnige positie die
gemakkelijk leidt tot een overdreven vertrouwen in de technologie, die immers
nog steeds de gevaren heeft weten af te wenden door nieuwe middelen te
ontwerpen. De menselijke flexibiliteit blijkt bovendien nochtans groot genoeg
om telkens tot een vorm van aanpassing te komen. De consequenties die echter
aan die aanpassing verbonden kunnen zijn, hebben we reeds in hoofdstuk 1
besproken. Fundamentele vragen hieromtrent zijn al meermalen gesteld maar er
wordt nog steeds te weinig aandacht aan besteed - niet alleen op collectief
niveau maar ook op individueel niveau - terwijl het hier toch gaat om
sociaal-culturele problemen van groot belang. Volgens Vollebergh dient men zich
in dit verband af te vragen of het persoonlijk contact met zijn vele,
nauwelijks definieerbare nonverbale signalen wel gemist kan worden zonder dat
dit leidt tot een sterke vereenzaming en vervreemding (1983: 202-203). Ten
slotte wordt het communicatieproces dat voor een individu en zijn zelfbeeld van
levensbelang is, op deze wijze sterk verwaarloosd. De ontwikkeling van
"future shock" wordt dan ook vooral voorkomen door een zo effectief
en functioneel mogelijke communicatie. We zouden - om een humanere samenleving
in ere te herstellen - de efficiëntie in de omgang met zowel een- als
tweezijdige communicatie moeten bevorderen.
Goed communiceren is
een kunst, een kunst die grotendeels aangeleerd kan worden want het is het zo
zuiver mogelijk onder woorden brengen van gedachten en gevoelens. "Goed
communiceren zou men gerust een talent kunnen noemen. Geen talent dat slechts
door enkele creatievelingen wordt beheerst, maar een talent dat ieder mens in
principe is aangeboren. Maar met talent alleen beheerst men de kunst nog niet.
Een talent moet tot ontwikkeling worden gebracht, anders wordt de bekende
parabel van de 'begraven talenten' van kracht. Het ontwikkelen van het
communicatietalent is de plicht van ieder mens, zeker in een tijd, waarin
bestaande en nieuwe communicatiemiddelen een steeds grotere rol gaan
spelen" (Communicatie, 1982: 225). In dit hoofdstuk zullen we onder meer
de rol van zowel eenzijdige als tweezijdige communicatie gaan onderzoeken, om
uiteindelijk de voorwaarden voor een individu - om "future shock" te
voorkomen ten einde een zelfredzaam individu te worden - te schetsen.
§ 2.1 Toekomstgericht
communiceren
De door de technologie
en economische krachten gegeven informatie-explosie zoals we die bespraken in
hoofdstuk 1, hoeft niet tot miscommunicatie en informatiechaos te leiden.
Communicatietechnologie is volgens Hemels geen oorzaak van, maar eerder een
katalysator en stimulans voor sociale veranderingen. Deze technologie kan -
onder allerlei voorwaarden - leiden tot goede communicatie, dat wil zeggen,
communicatie die voldoet aan behoeften van individuen en die leidt tot
functionele informatie (1983: 29).
In verband met deze
behoeften kunnen we constateren dat - hoewel de geavanceerde technologie
ontegenzeggelijk bijdraagt aan ons materiële welzijn - neveneffecten,
bijvoorbeeld op het milieu (Dickson, 1990: 11) maar ook op het psychisch
welzijn van de mens zoals we reeds zagen, niet geheel genegeerd kunnen worden.
We hoeven geen Luddites[1]
te worden, maar kunnen wel beter selecteren wanneer het gaat om technologische
innovaties. Tegen de technologie keren zou betekenen dat we terug in de tijd
zouden gaan, in plaats dat we aan de toekomst denken. We zouden terugkeren naar
tijden van voor de Franse Revolutie en dat zou betekenen dat we in een zeer
onhumanistische wereld zouden leven.
Door de snelle
veranderingen binnen de informatiemaatschappij, is het moeilijk te bepalen
wanneer een technologische innovatie nuttig is of enig voordeel kent. De
nadelen die kleven aan deze innovaties worden hierdoor of juist daarom tè
weinig tegen de voordelen afgewogen met als gevolg dat de voordelen grotendeels
in het heden liggen, en de nadelen - met dikwijls een lange-termijn-effect -
vaak in de toekomst. Vervolgens moeten nieuwe innovaties oplossingen bieden
voor deze problemen, die op hun beurt nadelen met een lange-termijn-effect
creëren, en op die wijze de vicieuze cirkel draaiende houden. Deze
lange-termijn-problemen zijn bijvoorbeeld de milieuvervuiling die ontstaat door
uitlaatgassen, radio-actief afval, et cetera. Het grootste probleem dat bij
deze technologische innovaties komt kijken is het feit dat niemand de
verantwoording neemt voor de hierboven geconstateerde, in de toekomst liggende
nadelen. Toffler pleit in dit verband dan ook voor het opzetten van een
politieke groepering die zich rationeel bezighoudt met verder wetenschappelijk
onderzoek en die de technologische voordelen afweegt tegen de nadelen. In
plaats van zich bezig te houden met negatieve kritiek, zou de groepering zich
bezig moeten houden met het aantal positieve technologische doeleinden in de
toekomst (1970: 431). Dat hierbij het humane aspect niet uit het oog verloren
moet worden, geeft Vollebergh aan. Nieuwe technologische producten kunnen
volgens hem alleen met succes worden ingevoerd, als de ontwerpen zijn aangepast
aan de menselijke maten en mogelijkheden. De ontwerpers hiervan spelen dan ook
een essentiële rol. Technologen zullen met sociaal-wetenschappers moeten
samenwerken om tot aanvaardbare oplossingen van technische problemen te komen.
De technologie is ook
volgens Vollebergh niet te stoppen, maar wel te sturen. Een voorwaarde daarvoor
is, dat zoveel mogelijk mensen geïnformeerd zijn over de mogelijkheden en
alternatieven, en dat men weloverwogen keuzen maakt en vaststelt welke
ontwikkeling men wenst (1983: 197). In verband hiermee merkt Marien op dat
ontwikkelingen in de technologie tot op zekere hoogte kunnen worden voorzien,
vooral door middel van methoden van collectief denken, zoals de Delphi-methode
waarbij deskundige voorspellingen verzameld worden, die vervolgens verfijnd of
verbeterd worden in twee of meer rondvragen (1983: 255).
We kunnen hiermee
constateren dat er vandaag de dag zeer verfijnde criteria nodig zijn om te
kunnen kiezen tussen technologieën. Er is niet alleen het probleem van
overkeuze op individueel niveau, zoals we in hoofdstuk 1 reeds zagen, maar ook
op hoger, maatschappelijk niveau: ook de politieke elite heeft moeite keuzen te
maken die zowel de samenleving als haar burgers ten goede komt. Wat geldt voor
een individu gaat ook op voor de maatschappij (politieke elite); deze moet net
zo goed - zoniet nog meer - selectief zijn als het om technologische innovaties
gaat.
Ons voornamelijk
bezighoudend met het individu en de mogelijkheid van het ontstaan van
"future shock", moeten we constateren dat de positie van dit individu
ten opzichte van de technologieën binnen een maatschappij, niet moet worden
onderschat. Het individu dat zich wapent tegen het "future shock"
door de snel verschijnende technologische sociale structuur te leren begrijpen,
zal volgens Toffler (1970: 320) namelijk een geslaagde overwinning behalen. Net
als Vollebergh ziet ook Toffler als uitweg om "future shock" tegen te
gaan het selectiever worden in technologische innovaties; we moeten ons
afvragen of een technologische uitvinding een zinvolle aanvulling op ons
bestaan is, zodat keuzemogelijkheid geen overkeuze, en vrijheid geen onvrijheid
wordt (1970: 320-321). In verband met het vormen van groeperingen die zich met
toekomstige voor- en nadelen bezig zouden moeten houden, merkt Toffler op dat
belangrijk is te blijven communiceren. Toffler haalt in dit verband Karl
Mannheims uitspraak aan: "The more individualized people are, the more
difficult it is to attain identification" (1970: 321).
Uit een onderzoek van
het bureau InterView in opdracht van het maandblad Psychologie, blijkt dat
jongeren in de jaren negentig minder materialistisch en carrièregericht worden.
Ze hechten meer belang aan traditionele waarden als een gelukkig gezinsleven. Veel
jongeren vinden vrijheid en zelfstandigheid belangrijker dan een goed betaalde
baan. Helaas wordt door W. Meeus geconstateerd dat er een gering belang aan
sociale gelijkheid wordt toegekend, onder meer door het heersend individualisme
(Volkskrant, 27 maart 1997). Roland Enthoven gaat zelfs zo ver te zeggen dat
individualisme zonder verantwoordelijkheidsbesef jeugdkwaal nummer één is
(Volkskrant, 18 maart 1997).
Hedonisme maakt dus
plaats voor individualisme en dit laatste komt het aanpassingsvermogen zeker
niet ten goede. Om zijn identiteit te waarborgen moet een individu dan ook
blijven communiceren en is afhankelijk van de groep, of subcultuur zoals we het
in hoofdstuk 1 noemde, waartoe hij behoort. Over deze keuze van een levensstijl
- of die nou bewust is gemaakt of niet - merkt Toffler op dat deze ook in
hevige mate de toekomst van een individu kleurt (1970: 306).
Het belang van onze
toekomst hebben we al eerder aangestipt. Het is onze taak nu de
samenleving van straks vorm te geven. We zullen ons met betrekking tot
een komende informatiemaatschappij vooraf vragen moeten stellen. Zullen we met
de nieuwe technieken ook beter communiceren en zal dat de kwaliteit van werk,
onderwijs, politiek, handel of gezinsleven verbeteren? Wie zullen de nieuwe mogelijkheden
leren gebruiken en, daarmee samenhangend, hoe kan een informatiemaatschappij zo
democratisch en mondiaal mogelijk worden?
Maatschappelijke
ontwikkelingen ijlen op het ogenblik na op de technologische. Het is daarom van
groot belang dat over bovenstaande vragen tijdig een diepgaande discussie
gevoerd wordt. Iedereen heeft immers belang bij de beste antwoorden, omdat de
chaos anders alleen maar zou toenemen in een slecht communicerende
informatiemaatschappij. Om een meer humane samenleving te bewerkstelligen,
moeten we binnen de informatiemaatschappij het "future shock"-concept
op zowel individueel als collectief niveau aanpakken. Het individu, als meest
kwetsbaar facet van de samenleving, dient voorbereid te worden op een nieuwe
vorm van communicatie waarin zowel een- als tweezijdige communicatie optimaal
benut wordt: toekomstgericht communiceren. Dit houdt in dat men toekomst
gericht moet leren denken. Cervantes ideeën, hoe simpel ook, zijn vandaag de
dag nog steeds valide. Volgens hem kunnen we individuen helpen zich aan te
passen aan nieuwe situaties wanneer we hen van te voren informatie geven over
wat hen te wachten staat. De mogelijkheid een blik in de toekomst te werpen,
speelt een sleutelrol in het ontwikkelen van een productief aanpassingsvermogen
(Toffler, 1970: 418-419). Het vergankelijkheids-concept dat voor een groot deel
verantwoordelijk is voor "future shock" zoals bleek uit hoofdstuk 1,
zou door middel van het toekomstgericht leren denken in combinatie met een
efficiënte communicatie, dit "future shock"-concept enigszins kunnen
temperen. De vraag is nu echter: "Wat houdt dit toekomstgericht leren
denken precies in?"
§ 2.2 Toekomstgericht
leren denken
Voor alle niveaus op
gebieden die ooit onderwerp van wetenschap zijn geweest geldt, volgens Pierre
Teilhard de Chardin, dat wanneer in onze omgeving iets werkelijk nieuws begint
te ontkiemen (denk bijvoorbeeld aan de informatiemaatschappij of het
"future shock"-concept), wij dit niet als zodanig onderkennen, en wel
omdat wij zijn uitgroei in de toekomst zouden moeten zien, willen wij het begin
opmerken (1963 [1938-1940]: 95). In de periode 1938-1940 waarin Teilhard de
Chardin zijn boek schreef, constateerde hij reeds een wisseling van tijdperk.
Hij merkte echter ook op dat hiermee tevens een wisseling van denken
noodzakelijk was (1963 [1938-1940]: 179). Ook haalt hij de komst van nieuwe
dimensies aan die verrassend veel op Walshs tijd-ruimte verdichting lijkt, en
waarmee hij pleit voor het toekomstgerichter denken. Iemand is volgens hem pas
dan een modern mens wanneer hij in staat is te zien, niet alleen in de ruimte,
niet alleen in de tijd, maar in de tijdsduur - in de biologische tijd-ruimte -
te beginnen bij zichzelf! De mens die toekomstgericht denkt, kent een toeneming
van bewustzijn (1963 [1938-1940]: 182-183).
De gehele psychologie
van wat Teilhard de Chardin de "moderne onrust" noemt, houdt verband
met deze abrupte confrontatie met tijd-ruimte. Hij constateert in verband met
deze tijd-ruimte confrontatie een fenomeen dat hetzelfde inhoudt als het door
ons aangehaalde "future shock"-concept, maar wat hij de
"tijd-ruimte-ziekte" noemt: "De angst, een fundamentele angst
van het 'zijn', boort - bewust of verdrongen - diep in alle harten (ondanks de
glimlach); hij ligt op de bodem van alle gesprekken. Wij zijn echter nog lang
niet zo ver dat wij de wortel van die angst in ons duidelijk onderkennen. Iets
bedreigt ons, iets ontbreekt ons meer dan ooit - maar we weten niet precies
wat" (1963 [1938-1940]: 189). De tijd-ruimte-ziekte van Teilhard de
Chardin kent symptomen als een gevoel van verpletterd-zijn, van overbodigheid,
tegenover de kosmische oneinigheden. Het is een ziekte van de veelheid (denk
hierbij aan termen als "over-keuze", "over-stimulatie",
"over-specialisatie" en "over-informatisering") en de
eindeloosheid. Om deze onrust te overwinnen moeten we, volgens Teilhard de
Chardin, tijd en ruimte niet meer als onbeweeglijk of blind zien - dan pas zijn
ze schrikwekkend voor ons - maar we moeten er een bepaalde beweging in leren
ontdekken zodat angst om wordt gezet in een gevoel van genoegen. Van onze
geringste daden, zo zegt hij, lezen wij haar afloop af. Voor een fundamenteel
deel hebben we haar in de hand, zijn wij door haar verleden verplicht ten
opzichte van haar toekomst. Als wij de eigen aard van de mens willen begrijpen,
en zijn geheim willen raden, dan bestaat er geen andere methode dan na te gaan
wat de reflexie reeds bewerkt heeft, en wat zij, voor de toekomst, aankondigt
(1963 [1938-1940]: 157, 189-191). Een voorwaarde voor het toekomstgericht leren
denken is dan ook niet alleen efficiënt communiceren, maar het is tevens van
groot belang om onze tijdshorizonnen te verbreden: een beter en breder inzicht
te krijgen, niet alleen in het verleden en heden, maar vooral ook in de toekomst.
Volgens Toffler eisen
de steeds snellergaande veranderingen in onze omgeving van ons dat wij moeten
leren anticiperen op de toekomst. Sommigen richten zich volgens hem zo ver op
de toekomst dat het anticiperen meer op escapistisch fantaseren lijkt. Het grootst
aantal mensen dat in de informatiemaatschappij leeft, richt zich echter totaal
niet op de toekomst zodat ze steeds weer verrast worden door de snelle
veranderingen. Sociaal wetenschappers als Lloyd Warner in de Verenigde Staten
en Elliot Jacques in Groot-Brittannië, deden onderzoek naar het belang van het
tijdselement waaruit bleek dat dit de meest belangrijke factor is in het
beheersen van de besluitvorming. Socioloog Benjamin D. Singer - gespecialiseerd
in sociale psychiatrie - van de universiteit van West Ontario, gaat nog verder
dan Warner en Jacques. Volgens Singer speelt de toekomst een enorm belangrijke
maar sterk ondergewaardeerde rol in ons toekomstig gedrag. Volgens hem is het
'zelf' van een kind grotendeels een terugkoppeling van wat het is naar wat het
wordt. Het doel waarnaar het kind toe werkt is zijn
"toekomstgerichte-rol-beeld". Dit is een concept van wat hij zou
willen zijn op verschillende punten in de toekomst. Dit
"toekomstgerichte-rol-beeld" zorgt er volgens Singer voor dat een kind
zijn leven kan organiseren, en dat het betekenis kan geven aan het
levenspatroon dat hij verwacht te zullen volgen. Wanneer een kind slechts
beschikt over een vaag gedefinieerde, of zelfs helemaal niet beschikt over een
idee van zijn toekomstige rol, zal de betekenis die wordt gegeven en de waarde
die wordt gehecht aan gedrag dat door de samenleving wordt gewaardeerd, niet
eens bestaan, zo merkt Singer op. Huiswerk wordt onbelangrijk, net als de
heersende normen en waarden binnen de samenleving en de ouderlijke discipline
(Vgl. Toffler, 1970: 421).
Kortom, Singer beweert
dat ieder individu niet alleen een beeld van zichzelf heeft zoals hij op het
moment van reflexie is, maar dat het zelfbeeld bestaat uit meerdere beelden
zoals hij wenst te zijn in de toekomst. Deze persoon van de toekomst vormt een
belangrijk aandachts- en concentratiepunt voor het kind; het is als een magneet
waar hij naar toe wordt getrokken. De identiteit van het heden wordt dus
eigenlijk gecreëerd door de toekomst: een individu gebruikt niet alleen zijn
omgeving als referentiekader maar ook het toekomstig beeld van die omgeving en
van zichzelf!
In verband met de
eerder geconstateerde weinig toekomstgerichtheid van de gemiddelde mens, halen
we een onderzoek van psycholoog John Condry van de universiteit van Cornell
aan. Tijdens dit onderzoek gaf hij groepen studenten de eerste paragraaf van
een verhaal dat ging over de fictieve professor Hoffman, zijn vrouw en hun
geadopteerde Koreaanse dochter. De dochter wordt al huilend met verscheurde
kleren aangetroffen door een groep andere kinderen. De studenten werd gevraagd
het verhaal zelf af te maken. De respondenten wisten echter niet dat ze in twee
groepen waren verdeeld waarvan de een de openingsparagraaf geschreven in
verleden tijd had gelezen, en de andere groep het verhaal dat in de toekomst
was geplaatst onder ogen had gekregen. Behalve dit verschil in plaatsing van
tijd, waren de teksten identiek. De eerste groep werd gevraagd wat meneer en
mevrouw Hoffman hadden gedaan en wat er door de kinderen was gezegd, de tweede
groep werd gevraagd wat meneer en mevrouw Hoffman zouden gaan doen en wat er
door de kinderen zou worden gezegd. De resultaten van het onderzoek waren
verbazingwekkend. De groep die in verleden tijd schreef, verzon over het algemeen
een creatief en interessant slot, voorzag de plotlijn van vele karakters en
introduceerde op zeer creatieve wijze nieuwe situaties en dialogen. De groep
die in toekomstige tijd schreef, verzon daarentegen over het algemeen een zeer
oppervlakkig einde en was verder mager, onrealistisch en geforceerd te noemen.
Condry concludeerde uiteindelijk dat men het makkelijker vindt om over het
verleden te praten, dan over de toekomst (Vgl. Toffler, 1970: 422-423). Dit is
aannemelijk wanneer we het in hoofdstuk 1 geconstateerde verschijnsel in
ogenschouw nemen dat de mens vooral de neiging heeft aan het verleden vast te
houden.
Ondanks het feit dat
de toekomst niet volledig valt te voorspellen, kunnen we wel de mythe
doorbreken dat de toekomst altijd 'onkenbaar' zal zijn. Moeilijkheden moeten
volgens Toffler louteren en uitdagen in plaats van verlammen. Volgens Ogburn -
die zich bezighoudt met sociale veranderingen - moeten we ons een manier van
denken aanwenden die ideeën toestaat bij benaderingen, dat er verschillende
niveaus zijn van accuraat of inaccuraat berekenen. Een ruw idee van wat er voor
ons ligt is beter dan geen idee: voor veel doeleinden is extreme accuraatheid
zelfs van levensgroot belang. Het gevaar schuilt volgens hem juist in het -
zoals ook de hierboven beschreven technocraten doen - te korte-termijn-denken.
In plaats daarvan zou gebruik gemaakt moeten worden van onze mogelijkheid tot
verder denken (Vgl. Toffler, 1970: 461).
Het toekomstgericht
zijn is van belang op zowel wetenschappelijk als op sociaal vlak. Onze
fantasieën zouden creatiever gebruikt moeten worden. Futurologen, media-
cultuur- en trendwatchers (die immers hun beroep van het anticiperen op de
toekomst hebben gemaakt), zouden belangrijke bijdragen voor de samenleving
kunnen leveren aan het werpen van een blik in de toekomst.
In een gesprek tussen
trendwatcher Lidewij Edelkoord en Hanneke Groenteman in haar televisieprogramma
De Plantage, constateert Edelkoord (1998) met betrekking tot de
haast-maatschappij eenzelfde fenomeen als Walshs tijd-ruimte verdichting. De
wereld wordt als het ware kleiner omdat we er alles aan doen om zo snel
mogelijk van A naar B te komen terwijl we vergeten dat de reis er naar toe op
zichzelf al zeer leerzaam en rustgevend kan zijn. Het behoedt ons bovendien, zo
merkt Edelkoord op, voor de te snelle overgang van A naar B zodat we kunnen
acclimatiseren. Het geeft onze hersenen de mogelijkheid zich af te stemmen op
de nieuwe situatie.
Marien merkt, met
betrekking tot het in de toekomst kijken, net als Toffler op, dat we natuurlijk
geen definitieve antwoorden kunnen geven maar dat we alleen ruwe schattingen,
voorspellingen en speculaties kunnen maken en doen. We moeten ons volgens hem
niet schamen voor zo'n vaagheid en onvolmaaktheid, en we moeten vragen over de
toekomst ook niet uit de weg gaan, want het is beter een vluchtige gedachte aan
zulke zaken te wijden dan helemaal geen. Om zijn stelling te onderbouwen haalt
hij de Franse politieke filosoof Bertrand de Jouvenel aan, volgens wie het
natuurlijk en noodzakelijk is toekomstvisies te hebben (1983: 250).
Drie soorten
vooroordelen dienen volgens Marien vermeden te worden. Het eerste en meest
algemene is de onkritische, euforische houding die wordt ingegeven door
commerciële belangen (waarbij onveranderlijk alleen de positieve kenmerken van
de nieuwe technologie worden benadrukt), de bekrompen wereldvisie van de
technicus (voor wie negatieve gevolgen onvoorstelbaar zijn) of de utopische
passie om mensen te helpen met een of andere technologie. Het tweede soort
"oversimplificatie" staat lijnrecht tegenover de eerste: de
hyperkritische, pessimistische houding waarbij alle moderne technologieën
gezien worden als een ramp voor de mensheid of waarbij alleen gekeken wordt
naar de groeiende zeggenschap van de collectieve sector en de overheid over
informatiesystemen. Deze pessimistische houding brengt, naar zijn zeggen,
enkele belangrijke waarheden aan het licht, maar biedt zelden richtlijnen om de
informatiemaatschappij zo positief mogelijk in te richten (hier zet Marien het
technocratisch en humanistisch denkmodel tegenover elkaar). Mensen met de derde
soort opvatting erkennen deze beide standpunten en concluderen dat er
mogelijkheden zijn voor 'goed' en 'kwaad', centralisatie en decentralisatie,
vrijheid en onderdrukking, rijkdom en armoede. Deze evenwichtige visie kan
oppervlakkig worden uitgedrukt door te concluderen dat we moeten kiezen tussen
'Computopia' en een "Big Brother"-maatschappij. Maar de realiteit is
waarschijnlijk complex en onzeker en biedt vele riskante keuzemogelijkheden die
uitgaan boven de tijd, en elementen van euforie en moedeloosheid die naast
elkaar bestaan en in wankel evenwicht zijn met elkaar. Daar het beeld
waarschijnlijk vaag en onzeker zal zijn, is het volgens Marien dan ook
belangrijk steeds de goede vragen te stellen, de best mogelijke antwoorden te
geven en deze vragen internationaal te beantwoorden (Marien, 1983: 249-250).
Toekomstgericht denken
houdt het afvragen in hoe de toekomst zich zal aankondigen: wat zij
mogelijkerwijs zal zijn. Deze manier van denken zou voornamelijk geleid moeten
zijn door logica en niet door emotie of een apocalyptische visie. Deze logica
moet echter een combinatie zijn van wetenschaps- en humanistisch denken. We
kunnen het belang in dit verband van het evenwicht tussen het technocratisch en
humanistisch denkmodel niet genoeg benadrukken.
In verband met het
zoeken naar een evenwichtige maatschappijvorm, kunnen we opmerken dat een zo
effectief mogelijke planning van essentieel belang is voor de informatiemaatschappij.
Het bureaucratische systeem, met haar technologische planning geleid door
elites, is in werkelijkheid heel ondemocratisch. Dit plannen moet tevens
meehelpen aan het vinden van een evenwicht tussen veranderen en aanpassen.
Volgens Toffler kunnen
we als individu onze, wat hij noemt "stabiliteitszones", ontdekken
door efficiënt te plannen, zodat veranderingen in ons leven minder snel kunnen
leiden tot "future shock". We moeten onze vrije tijd effectief leren
indelen, en ons eigen levenstempo leren bepalen en accepteren. Toffler spreekt
in dit verband niet alleen over persoonlijke maar ook over sociale strategieën
(1970: 378-379). We hebben volgens hem geen toevlucht nodig in het
irrationalisme van het verleden, geen passieve acceptatie van veranderingen,
geen wanhoop of nihilisme (zoals bijvoorbeeld bij het post-modernisme het geval
is), maar we hebben een sterke nieuwe strategie nodig. Toffler spreekt in zijn
boek van een strategie die hij het "sociaal-futurisme" noemt. Het is
een strategie die een nieuw niveau van competentie biedt, die het individu
helpt weerstand op te bouwen tegen veranderingen. Het is een nieuwe, meer
humane en democratische vorm van planning dan de technocratische manier die
vandaag de dag voornamelijk wordt toegepast (1970: 451-452). Het biedt een
mogelijkheid de twee voorwaarden - efficiënte communicatie en verbreding van de
tijdshorizon - die het toekomstgericht leren denken voor een individu stelt, in
de praktijk toe te passen.
§ 2.3 Toekomstgericht
leren denken door eenzijdige communicatie
Onze samenleving kent
veel verwijzingen naar de link tussen heden en verleden. Ons gevoel van
verleden wordt gevormd door het contact met oudere generaties, door kennis van
onze geschiedenis en door de geaccumuleerde erfenis van kunst, muziek,
literatuur en wetenschap die zich door de jaren heen over ons uit heeft
gestort. Het wordt versterkt door de objecten die daarvan aanwezig zijn in onze
omgeving die allen hun oorsprong vinden in het verleden: ze bieden ons een
identificatiemogelijkheid met het verleden.
We hebben daarentegen
geen objecten, vrienden, familiebanden, kunstwerken, muziek of literatuur die
hun oorsprong vinden in de toekomst: we hebben als het ware geen
toekomsterfenis. Toch zijn er volgens Toffler manieren om de mens te leren
buigen over zowel het verleden als de toekomst. Een manier die Toffler aanreikt
hebben we in de voorgaande paragraaf reeds aangehaald: het sociaal-futurisme.
Dit sociaal-futurisme
houdt in dat de mens van het informatietijdperk toekomstbewust moeten worden
gemaakt op sociaal en wetenschappelijk vlak. Volgens Toffler moeten we, om dit
sociaal-futurisme in werking te stellen, op alle intellectuele disciplines over
de gehele wereld een beroep doen. Specialisten van bepaalde disciplines zijn
immers bekend met de inhoud en betekenis van vergankelijkheid en ze weten dat
hun ideeën steeds aan verandering onderhevig zijn en ook moeten zijn. Ze werken
met adequate data en blijven "up to date". Op wetenschappelijk niveau
systematisch de toekomst in kaart brengen, zou dan de meeste belangrijke poging
in de geschiedenis zijn om met de complexe informatiemaatschappij om te gaan.
Het zou een manier zijn om juiste keuzen te leren maken (1970: 467-470).
Aannamen doen over de toekomst op een wetenschappelijk-verantwoorde manier, is
van belang om bepaalde acties in het heden beter te kunnen begrijpen, en om de
consequenties en gevolgen van die acties te voorzien, te aanvaarden en ervan te
leren voor de toekomst. De eerste stap naar Tofflers sociaal-futurisme wordt
volgens hem dan ook gezet door humanisering van de ontwikkelaar van toekomstige
projecten. Ten tweede is het nodig diens tijdshorizon te verbreden. Om de
technocratie te overstijgen moeten we niet alleen het kapitalisme ondergeschikt
maken aan socialisme, maar ons ook openstellen voor verder gelegen toekomsten,
zowel voor waarschijnlijke als voor mogelijke (1970: 470-471). De voorwaarden
die Toffler stelt aan het toekomstgericht denken en die wij reeds noemden,
verschillen niet van elkaar aangezien wij reeds tot de conclusie gekomen zijn
dat een meer humane samenleving geproduceerd wordt door een zo functioneel en
efficiënt mogelijke communicatie.
Dat dit echter niet
alleen op maatschappelijk niveau maar vooral ook op individueel vlak
bewerkstelligd moet worden, blijkt onder meer uit het feit dat Toffler gelooft
in de toekomst-bewustzijnsverruiming door middel van een geconcentreerde focus
op de sociale en persoonlijke betrokkenheid bij de toekomst, en niet alleen op
de technologische karakteristieken. Wanneer een individu binnen de
informatiemaatschappij met het enorme aantal veranderingen die het leven in
deze maatschappij met zich meebrengt om wil kunnen gaan, zo constateert
Toffler, moet deze zich een redelijk accuraat aantal toekomstbeelden in zijn
hoofd kunnen vormen. Om deze beelden te creëren en daardoor de kans op
"future shock" te verkleinen, moeten we beginnen met het respectabel
maken van speculaties doen over de toekomst. Al heel vroeg moeten kinderen
leren nadenken over de toekomst, over keuzemogelijkheden en vooral ook over de
risico's en de gevolgen die deze keuzemogelijkheden met zich meebrengen.
Kortom: we moeten volgens Toffler nadenken over wat de volgende generatie in
petto heeft voor het hele menselijk ras (1970: 423).
Dit respectabel maken
van het toekomstgericht denken kan gerealiseerd worden door gebruik te maken
van twee onlosmakelijk met elkaar verbonden niveaus; het eenzijdige en het
tweezijdige communicatieproces waarvan we de eerste in deze paragraaf zullen
bespreken.
In hoofdstuk 1 kwam
reeds naar voren dat eenzijdige communicatie een proces is waarin de ontvanger
van een boodschap onmogelijk een respons kan geven op dit bericht van een
zender. We haalden in dit verband de audiovisuele media reeds aan, aangezien we
ons daar voornamelijk mee bezig houden, maar ook literatuur valt onder deze
noemer.
Vroeger bood utopische
literatuur ons ideeën over de toekomst en het organiseerde en structureerde ons
toekomstbeeld. Volgens Toffler is er vandaag de dag te weinig utopische
literatuur beschikbaar en tegenover datgene wat er is, staat men wel erg
sceptisch. Dystopieën en utopieën moeten volgens hem dan ook weer nieuw leven
in worden geblazen. Anti-utopieën zoals Brave New World van Aldous
Huxley en 1984 van George Orwell, lieten ons immers zien dat er meer
waarheid in de verhalen zat dan in eerste instantie - tijdens het jaar van
eerste uitgave van de boeken - werd gedacht. Volgens Toffler moeten we nieuwe
concepten van utopieën en anti-utopieën gaan produceren, niet alleen op
literair maar ook op cinematografisch niveau. Hij geeft toe dat het moeilijk is
om een overtuigend en complex verhaal te schrijven in de al zo complexe
informatiemaatschappij en daarom moet er, zo merkt hij op, een collaboratief
utopisme ontstaan waarin verschillende specialisten vanuit allerlei mogelijke
vakgebieden samenwerken op het gebied van het bedenken van utopieën: zij zijn
het die - zoals we hierboven reeds aanhaalden - de toekomstmaatschappij
schilderen. Werken van bijvoorbeeld de eerder genoemde Arthur C. Clarke, zouden
jonge individuen door een denkbeeldige exploratie van politieke, sociale,
psychologische en ethische onderwerpen kunnen leiden om ze op die wijze de
gewoonte aan te leren van het anticiperen op de toekomst (1970: 422-425).
De instellingen die
zich bezighouden met utopieën zouden zich in plaats van op het verleden te
richten, zoals tegenwoordig vaak gebeurt, meer met de toekomst bezig moeten
houden. Toffler stelt zich de vraag waarom utopische verhalen niet geplaatst
worden op reeds bestaande plekken, zoals bijvoorbeeld in computerbedrijven of
in het onderwijs. We zouden utopisme ten slotte als gereedschap kunnen
gebruiken, in plaats van als uitvlucht. Voorwaarde is dan wel dat we onze
experimenten baseren op de technologie en samenleving van morgen op een herkenbare
plek, in plaats van die van gisteren op een zogenaamd onbewoond eiland of verre
planeet. Utopieën bieden ons bij uitstek de mogelijkheid onze tijdshorizonnen
te verbreden ten einde toekomstgericht te leren denken. We moeten volgens
Toffler dan ook de jonge mensen trainen in perspectieven en technieken van het
wetenschappelijk futurisme (1970: 466-469). Ook het sociaal-futurisme mag
hierbij zeer zeker niet uit het oog verloren worden. Dat hier een belangrijke
taak voor het onderwijs ligt zal duidelijk zijn. Wij zullen hier echter in
hoofdstuk 3 pas aandacht aan besteden.
Niet alleen
'utopioïde' literatuur, ook (en misschien vooral) 'utopioïde' cinema kunnen een
belangrijke bijdrage leveren aan het toekomstgericht leren denken (Toffler,
1970: 425). Via audiovisuele media kunnen we waarschuwingen lanceren en beelden
geven van de meest waarschijnlijke toekomst die ons te wachten staat.
Een prachtig voorbeeld
van een audiovisuele toekomstgerichte televisieserie is Dennis Potters Cold
Lazarus (1994). Daniel Feeld is het slachtoffer geworden van de combinatie
van cryogene technologie[2]
en virtual reality waardoor zijn herinneringen, die nog aanwezig zijn in zijn
al eeuwen lang bevroren hoofd, gebruikt worden als amusement voor de massa. In
zijn laatste interview dat hij kort voor zijn dood op 6 juni 1994 voor de BBC
gaf, zegt Potter over de man die Feelds herinneringen misbruikt voor puur
economische doeleinden: "Die man ziet op de monitoren herinneringen van
400 jaar terug en 'n vreemde wereld waarin je veilig over straat kon. En opeens
heeft ie door dat ie 'n topper in huis heeft. De herinneringen gaan het
amusement in. En de man, of eigenlijk dat hoofd, beseft dan al dat we
sterfelijk moeten zijn. We moeten sterven. Dat wil hij ook. Maar hij zit nu in
't amusement. Dus zijn herinneringen worden onderdeel van de wereld. Net Brave
New World of 1984" (Without Walls. Dennis Potter's laatste interview,
1994: 10).
Over werken zoals die
van Dennis Potter, zeggen David Miller en Greg Philo in hun artikel
"Against Orthodoxy: The Media Do Inlfuence Us" in Sight and Sound
(1996: 18) dat deze zeer revolutionair kunnen zijn. De krachtige en nieuwe
ideeën kunnen gevaarlijk zijn - en de media kunnen deze ideeën zeer zeker
ontwikkelen. Gelukkig zijn veel toekomstgerichte boodschappen - waaronder die
van Potters Cold Lazarus - niet gevaarlijk, maar leveren juist een
bijdrage aan het uitbreiden van de tijdshorizonnen van individuen, net zoals de
twee films die Dickson aanhaalt dat deden. De première van Dr. Strangelove;
or, How I Learned to Stop Worrying and Love the Bomb van Stanley Kubrick in
1963, markeerde volgens hem een belangrijke ommekeer in de opstelling van de
filmwereld ten aanzien van wetenschap en technologie in Amerika. In deze film
schiep Kubrick een nachtmerrie-achtige wereld die onvermijdelijk aan haar
technologische complexiteit ten onder ging. Ook Star Wars (1977) van
George Lucas beïnvloedde de kijk van de filmwereld op de technologie, echter in
een andere richting: met deze film blies Lucas de magische belofte van de
technologie nieuw leven in.
Een film zoals
bijvoorbeeld Star Wars functioneerde als betekenisgevend systeem dat het
specifieke karakter van de technologische cultuur uitdroeg. De film gaf daarmee
tevens de eerste aanzet tot het ontstaan van een nieuw wereldbeeld (1990:
35-36). Haar boodschap, enthousiast uitgedragen door de massamedia, diende
vooral om initiatieven te stimuleren gericht op zowel het geven van inzicht van
de aard van de wetenschap en de technologie, als op het aankweken van een positievere,
minder kritische houding ten aanzien hiervan.
De twee films droegen
beide een belangrijke boodschap uit; weliswaar een zeer verschillende maar
beide hadden enorme invloed op de bewustwording van het publiek met betrekking
tot technologie en wetenschap. "De bewustzijnsverandering die zich tussen
de twee films in voltrok, is een van de belangrijkste culturele fenomenen
geweest in de tweede helft van de twintigste eeuw. Het effect van beide films
was niet alleen te danken aan de sterke intrige, maar ook aan het feit dat
beide films uitkwamen in een tijd dat er sociaal en politiek een bredere
herwaardering van wetenschap en technologie plaatsvond" (Dickson, 1990:
34). Toch is het - in verband met de problemen rond de informatiemaatschappij
zoals wij die constateerden - de vraag of laatst genoemde ontwikkeling (die van
blindgaande, positieve attitudevorming ten opzichte van technologie en
wetenschap) positief te noemen is.
Dat de audiovisuele
media uitermate geschikt zijn om de tijdshorizon van een individu te verbreden
wordt ook onderbouwd door Maya Derens visie op het gebruik van de elementen
tijd en ruimte in deze media. Volgens Deren ontstaat door de geïntensiveerde
tijdsbeleving van film - als specifiek kenmerk - een vervreemdend effect.
"Als vanzelf word je meegezogen naar een gebied waarin onwaarschijnlijke
verbindingen worden gelegd, tijdsprongen worden gemaakt, of juist verschillende
ervaringsmomenten als gelijktijdig worden voorgesteld. De tijdsbeleving volgt
niet meer de wetten van de chronologie en de werkelijkheid, maar de
(dis)continue bewegingen van het associatieve denken en van het gevoel"
(De Spiegel, 1990: 9). Film biedt volgens Deren een nieuwe vorm van ruimte en
biedt daardoor de mogelijkheid een nieuwe tijd te creëren. Ze benadert tijd en
ruimte op twee manieren; zowel filosofisch als cinematografisch:
-Tijd en ruimte zijn
de basis van realiteit.
-Realiteit is
subjectief, daarom zijn tijd en ruimte dat ook.
-Beweging is niet
geheel afhankelijk van tijd en ruimte.
-Daarom is onze realiteitsperceptie
gelijkmatig afhankelijk van tijd, ruimte en beweging (Vgl. Sitney Adams, 196?:
15).
Nu we de mogelijkheden
van eenzijdige communicatie voor "future shock" uiteen hebben gezet,
zullen we die van tweezijdige communicatie gaan bekijken.
§ 2.4 Toekomstgericht
leren denken door tweezijdige communicatie
Naast het gebruik van
'utopioïde' literatuur en audiovisuele media om de tijdshorizon van een
individu te verruimen, teneinde "future shock" te voorkomen, hebben
we meer nodig dan utopieën die ons waarschuwen voor gevaren in de toekomst. We
moeten ons ook vandaag bezighouden met wat we vandaag kunnen doen aan de
gevolgen van de informatiemaatschappij die vandaag ook werkelijkheid is. Maar
we moeten ook niet vergeten dat het verleden - waar we ons sowieso, al dan niet
vrijwillig mee bezighouden - een zeer grote invloed op ons huidig leven heeft,
die wij niet kunnen negeren. Vooral in de huidige
vergankelijkheids-maatschappij waar het verleden zich steeds sneller aandient,
kan deze versnelling gezien worden als een van de oorzaken van "future
shock" waar een oplossing voor gevonden dient te worden. Dat tweezijdige
communicatie in dit verband van groot nut kan zijn, laten we zien aan de hand
van een theorie van Flavell over sociale cognitie.
Dit niveau van
denkontwikkeling houdt in dat individuen steeds meer denkwijzen tot hun
beschikking krijgen met betrekking tot het sociale gedrag. Een goed ontwikkelde
sociale cognitie is klaarblijkelijk van belang voor een efficiënte en
functionele communicatie. Flavell maakt met betrekking tot sociale cognitie een
onderscheid tussen objecten en levende mensen. De sociale cognitie is volgens
hem van een specifiek soort omdat mensen, in tegenstelling tot objecten, over
een eigen wil en dus over keuzevrijheid beschikken. Sociale cognitie gaat
daarom vaker over waarschijnlijkheden dan over zekerheden. Ook merkt Flavell op
dat het object van kennis een soortgenoot van de kenner is. Dat maakt dat
zelfkennis en mensenkennis samenhangen. In die zin blijft een mens altijd enigszins
egocentrisch denken. Wat men uit eigen ervaring kent kan men op een ander
toepassen. Hierop berust een belangrijk deel van het verschijnsel dat men
elkaar kan begrijpen (Vgl. Kohnstamm, 1992: 211).
Het communicatieve
aspect wordt hier mede door verantwoord. Sociale cognitie is niet statisch maar
dynamisch want zij is sterk afhankelijk van wisselvalligheden en van
levenservaring. Om horizonverbreding te stimuleren, zouden er groepen opgericht
kunnen worden waarin deze ervaringen verwerkt worden door middel van
tweezijdige communicatie: twee mensen praten direct met elkaar over ervaringen.
Deze verruiming van de horizon houdt niet alleen verbreding van de tijdshorizon
in door ervaringen uit het verleden en het heden te koppelen aan
toekomstverwachtingen, maar het betekent tevens verbreding van de sociale
horizon. Door deze manier van communiceren leert men respect op te brengen voor
andersdenkenden, andere culturen, et cetera. Deze uitbreiding van de sociale
horizon zorgt dan ook tevens voor versterking van de sociale cohesie.
Toffler spreekt in dit
verband over "situational grouping" wat zoveel inhoudt als de
uitwisseling van ervaringen tussen mensen die gelijktijdig emotionele
veranderingen doormaken, zoals bijvoorbeeld een overlijden, een verhuizing, et
cetera. Hij reikt de gedachte van "situational grouping" aan, omdat
hij gelooft dat nadenken over wat mensen zijn tot over wat zij worden, of over
de invloed van eerder opgedane ervaringen, vraagt om een nieuw
aanpassingsniveau en daarmee om een nieuwe manier van denken (1970: 383-385).
Wij zullen in het vervolg de door ons geopperde 'praatgroepen' en Tofflers
"situational grouping", "ervaringen-groepen" gaan noemen.
Naast deze vorm van groeperingen, willen we er echter nog een aanhalen die van
belang is bij de ontwikkeling van een functioneel aanpassingsvermogen, doordat
het de horizonverbreding en daarmee het toekomstgericht leren denken
stimuleert.
Volgens Toffler moeten
we, om controle te krijgen over de snelle veranderingen in de
informatiemaatschappij, geavanceerde en democratische feedback-mechanismen
creëren (1970: 476). Het vormen van ervaringengroepen is daar een van, het
tweede feedback-mechanisme is het vormen van debatteergroepen. Bij het
debatteren krijgt men een stelling die men moet verdedigen ongeacht of men
achter de stelling staat of niet. Door de verschillende verdedigingspunten die
men aandraagt, verbreedt men de horizon en leert men tegelijkertijd zijn eigen
grenzen kennen. De noodzaak van het debat zit vooral in het feit dat technocraten
- die volgens Everink zowel bij de overheid als in het bedrijfsleven zitten
maar bij de overheid het sterkst zijn vertegenwoordigd (1983: 177) - nog steeds
in termen van top-down denken. Dit houdt in dat ze plannen maken zonder
feedback vanuit het werkveld te krijgen: er is een slechte samenwerking tussen
de elite en de burger.
In verband hiermee
merkt Toffler op dat geen enkele groep of subcultuur voor een andere groep kan
beslissen, ook niet wanneer een subcultuur meer elitair is op welk gebied dan
ook.
Volgens W. Ross Ashby,
een cyberneticus, wordt een systeem dat bestaat uit een aantal subculturen,
vaak door de meest dominante geleid terwijl deze juist het minst stabiel is
(Vgl. Toffler, 1970: 476). Toffler merkt in dit verband op, dat het stellen van
doelen zonder deelname van de doelgroep onmogelijk te realiseren is.
Technocratische topdown-doelstellingen zullen volgens hem uiteindelijk dan ook
leiden tot grote sociale onstabiliteit: er zal minder controle zijn over de
veranderende krachten. In plaats van een elitecultuur moeten de mensen zelf
voor hun rechten opkomen.
Een belangrijk
probleem in verband hiermee, en dat funest is voor de democratie, is het feit
dat de tijdshorizonnen van de meeste politici niet verder reiken dan de eerst
volgende verkiezingen (Toffler, 1970: 483). In Nederland betekent dit dat ze
niet verder kijken dan vier jaar, en dat is te kort om voldoende te anticiperen
op de gevolgen die beslissingen die worden genomen door een kabinet, met zich
meebrengen.
Om de tijdshorizonnen van
zowel technocraten als van burgers te verbreden, kan gebruik worden gemaakt van
eerder genoemde debatteergroepen. Deze groepen zouden tevens hun bijdrage
moeten leveren aan het 'top-down-probleem' zodat de kloof tussen elite en
burger kleiner wordt. Een debat kan slechts plaatsvinden in een democratie en
een democratie kan niet bestaan zonder debat. Wallage zei ooit:
"Wetenschap is te belangrijk om alleen aan wetenschappers over te
laten", zo is politiek ook te belangrijk om alleen aan politici over te laten.
Zelfs meningen die moreel gezien worden afgekeurd moeten in het debat ruimte
worden gelaten, want vrijheid van meningsuiting - hèt kenmerk bij uitstek van
een democratie - betreft niet alleen door de gemeenschap als 'goed' bestempelde
normen, waarden en ideeën maar het betreft ook de minder 'goede'. Wanneer dit
gerespecteerd wordt is er pas sprake van een democratie. De paradox zou anders
immers zijn dat de democratie aangetast wordt, in plaats van dat zij wordt
beschermd. In een democratie is het tenslotte een vereiste om verantwoording af
te leggen en om voortdurend duidelijk te maken welk beleid men wenst te voeren
en waarom. Het verbieden van bepaalde meningsuitingen valt daar niet mee te
rijmen aangezien het ineffectief en ondemocratisch is. Door een menig te
verbieden verdwijnt deze immers nog niet. Juist als ook meer extreme meningen
kunnen worden geuit zal men genoodzaakt zijn de eigen mening met betere
argumenten te ondersteunen en met meer overtuigingskracht en elan te brengen.
Tijdens het debatteren worden ethische vragen gesteld en het biedt daarmee de
mogelijkheid taboe-doorbrekend te werken.
In een open
samenleving heeft iedereen een verantwoordelijkheid maar ook de mogelijkheid
tot kiezen. Zoals in artikel 19 van de Universele Verklaring Van De Rechten Van
De Mens staat, heeft "ieder [...] recht op vrijheid van mening en
meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid, zonder inmenging een mening te
koesteren en door alle middelen en ongeacht grenzen, inlichtingen en
denkbeelden op te sporen, te ontvangen en door te geven".[3]
§ 2.5 Conclusie
Individuen die zich
zeer goed kunnen aanpassen, zijn volgens Toffler altijd bezig met hoe de
toekomst er uit zal zien: ze willen altijd weten wat er in de (nabije) toekomst
zal gaan gebeuren (1970: 425-427). De beste manier om "future shock"
- dat de informatiemaatschappij kenmerkt - te voorkomen, is dan ook door middel
van het toekomstgericht leren denken. Wanneer de samenleving zich bewust wordt
van het belang van het toekomstgericht denken, zullen we in een maatschappij
leven die veel beter dan vandaag, gewapend is tegen de invloed van
veranderingen. Een nieuwsgierigheid en bewustwording bij het publiek creëren is
de taak van educatie binnen het onderwijs. Educatie moet meer gericht zijn op
het toekomstgericht denken en daarmee leerlingen nieuwsgierig maken naar de
toekomst: als we onze kinderen willen leren aanpassen aan de snelle
veranderingen van de informatiemaatschappij, moeten we hen wijzen op de
mogelijkheden en waarschijnlijkheden van de dag van morgen, zodat veranderingen
niet als onwelkome verrassingen komen maar hen juist een mogelijkheid biedt tot
bewustzijnsverruiming. Een voorwaarde voor toekomstgericht denken is dan ook
verbreding van de tijdshorizon van een individu, maar ook die van de sociale
horizon is van groot belang.
Dit toekomstgericht
leren denken kan niet zonder een efficiënte communicatie functioneren, zeker
niet in de informatiemaatschappij. Zowel een- als tweezijdige communicatie is
hierbij van belang: eenzijdige omdat het, naast horizonverbreding, de wereld
van de audiovisuele media - een zeer belangrijke omgevingsfactor van een
individu - begrijpelijker maakt; tweezijdige communicatie omdat het de
heersende tendens van het individualisme - een gevaarlijke factor die
"future shock" stimuleert - vermindert.
Met betrekking tot de
eenzijdige communicatie kunnen we door middel van het gebruik van 'utopioïde'
literatuur en audiovisuele media, zowel negatieve als positieve gevolgen van
onder meer technologische innovaties in de toekomst aan de orde stellen.
Voor wat betreft de
tweezijdige communicatie kunnen ervaringengroepen, met hun enigszins
therapeutische werking, een bijdrage leveren aan de horizonverbreding: zij zijn
tijdshorizonverbredend doordat zij verleden-heden-toekomst-ervaringen (en
daarmee vergankelijkheid) aanhalen en door problemen in groter verband te laten
zien; zij zijn sociaal-horizonverbredend door uitbreiding van het begrip en
daarmee respect voor andere mensen en culturen.
Debatteergroepen zijn
voornamelijk gericht op het nadenken over toekomstige (sociale) problemen maar
ook over de gevolgen van technische innovaties en eventuele oplossingen van
problemen daarvoor.
Het werken met
ervaringen- en debatteergroepen zou de sociale cohesie en de persoonlijke en de
sociale betrokkenheid bij de toekomst moeten bevorderen. In combinatie met
communicatie - zowel één- als tweezijdige - is dit toekomstgericht leren denken
hèt antwoord op de vraag hoe we een zo effectief en functioneel mogelijk
aanpassingsvermogen kunnen ontwikkelen.
Om de gehele
samenleving tegen het voor de informatiemaatschappij kenmerkende "future
shock" te beschermen, moet zo vroeg mogelijk een efficiënt afweersysteem
bij elk individu ontwikkeld worden. Waar anders dan in het primair onderwijs
kan dit beginnen? Dit zou niet alleen zo moeten zijn omdat kinderen in de
basisschoolleeftijd zich in een ontwikkelingsfase van hun leven bevinden waarin
de fundamenten voor een toekomstige persoonlijkheid worden gelegd, maar dit zou
vooral ook in het primair onderwijs moeten gebeuren, omdat hiermee gegarandeerd
is dat ieder individu binnen de democratie de mogelijkheid krijgt
toekomstgericht te leren denken, teneinde over een voldoende ontwikkeld
aanpassingsvermogen te beschikken dat hem tijdens zijn leven helpt een volwaardig
bestaan op te bouwen in de informatiemaatschappij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten