In 1946 stelden de Verenigde Naties een commissie in onder voorzitterschap van Eleanor Roosevelt, die tot taak kreeg de onaantastbare rechten van ieder menselijk wezen te formuleren. Het ontwerp dat daaruit voortkwam werd in 1948 als de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aanvaard.
UNIVERSELE VERKLARING VAN DE RECHTEN VAN DE MENS
UNIVERSELE VERKLARING VAN DE RECHTEN VAN DE MENS
Artikel 1
Alle mensen worden
vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met
verstand en geweten, en behoren zich jegens elkander in een geest van
broederschap te gedragen.
Artikel 2
(1) Een ieder heeft
aanspraak op alle rechten en vrijheden, in deze Verklaring opgesomd, zonder
enig onderscheid van welke aard ook, zoals ras, kleur, geslacht, taal,
godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke
afkomst, eigendom, geboorte of andere status.
(2) Verder zal geen
onderscheid worden gemaakt naar de politieke, juridische of internationale
status van het land of gebied, waartoe iemand behoort, onverschillig of het een
onafhankelijk-, trust-, of niet-zelfbesturend gebied betreft, dan wel of er een
andere beperking van de soevereiniteit bestaat.
Artikel 3
Een ieder heeft recht
op leven, vrijheid en onschendbaarheid van zijn persoon.
Artikel 4
Niemand zal in
slavernij of horigheid gehouden worden. Slavernij en slavenhandel in iedere
vorm zijn verboden.
Artikel 5
Niemand zal
onderworpen worden aan folteringen, noch aan een wrede, onmenselijke of
onterende behandeling of bestraffing.
Artikel 6
Een ieder heeft, waar
hij zich ook bevindt, het recht als persoon erkend te worden voor de wet.
Artikel 7
Allen zijn gelijk voor
de wet en hebben zonder onderscheid aanspraak op gelijke bescherming door de
wet. Allen hebben aanspraak op gelijke bescherming tegen iedere achterstelling
in strijd met deze Verklaring en tegen iedere ophitsing tot een dergelijke
achterstelling.
Artikel 8
Een ieder heeft recht
op daadwerkelijke rechtshulp van bevoegde nationale rechtelijke instanties
tegen handelingen, welke in strijd zijn met de grondrechten, hem toegekend bij
Grondwet of wet.
Artikel 9
Niemand zal
onderworpen worden aan willekeurige arrestatie, detentie of verbanning.
Artikel 10
Een ieder heeft in
volle gelijkheid recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak
door een onafhankelijke en onpartijdige rechtelijke instantie bij het vaststellen
van zijn rechten en verplichtingen en bij het bepalen van de gegrondheid van
een tegen hem ingestelde strafvervolging.
Artikel 11
(1) Een ieder, die
wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, heeft er recht op voor onschuldig
gehouden te worden, totdat zijn schuld krachtens de wet bewezen wordt in een
openbare rechtszitting, waarbij hem alle waarborgen, nodig voor zijn
verdediging, zijn toegekend.
(2) Niemand zal voor
schuldig gehouden worden aan enig strafrechtelijk vergrijp op grond van enige handeling
of enig verzuim, welke naar nationaal of internationaal recht geen
strafrechtelijk vergrijp betekenden op het tijdstip, waarop de handeling of het
verzuim begaan werd. Evenmin zal een zwaardere straf worden opgelegd dan die,
welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was.
Artikel 12
Niemand zal
onderworpen worden aan willekeurige inmenging in zijn persoonlijke
aangelegenheden, in zijn gezin, zijn tehuis of zijn briefwisseling, noch aan
enige aantasting van zijn eer of goede naam. Tegen een dergelijke inmenging of
aantasting heeft een ieder recht op bescherming door de wet.
Artikel 13
(1) Een ieder heeft
het recht zich vrijelijk te verplaatsen en te vertoeven binnen de grenzen van
elke Staat.
(2) Een ieder heeft
het recht, welk land ook, met inbegrip van het zijne, te verlaten en daarnaar
terug te keren.
Artikel 14
(1) Een ieder heeft
het recht om in andere landen asiel te zoeken en te genieten tegen vervolging.
(2) Op dit recht kan
geen beroep worden gedaan in geval van strafvervolgingen wegens misdrijven van
niet-politieke aard of handelingen in strijd met de doeleinden en beginselen
van de V.N.
Artikel 15
Een ieder heeft recht
op een nationaliteit. Aan niemand mag willekeurig zijn nationaliteit worden
ontnomen, noch het recht ontzegd worden, van nationaliteit te veranderen.
Artikel 16
(1) Zonder enige
beperking op grond van ras, nationaliteit of godsdienst, hebben mannen en
vrouwen van huwbare leeftijd het recht om te huwen en een gezin te stichten.
Zij hebben gelijke rechten wat het huwelijk betreft, tijdens het huwelijk en
bij de ontbinding daarvan.
(2) Een huwelijk kan
slechts worden gesloten met de vrije en volledige toestemming van de aanstaande
echtgenoten.
(3) Het gezin is de
natuurlijke en fundamentele groepseenheid van de maatschappij en heeft recht op
bescherming door de maatschappij en de Staat.
Artikel 17
(1) Een ieder heeft
recht op eigendom, hetzij alleen, hetzij samen met anderen.
(2) Niemand mag
willekeurig van zijn eigendom worden beroofd.
Artikel 18
Een ieder heeft recht
op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de
vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid
hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als in zijn
particuliere leven, zijn godsdienst of overtuiging te belijden door het
onderwijzen ervan, door de praktische toepassing, door eredienst en het
onderhouden van de geboden en voorschriften.
Artikel 19
Een ieder heeft recht
op vrijheid van mening en meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid, zonder
inmenging een mening te koesteren en door alle middelen en ongeacht grenzen,
inlichtingen en denkbeelden op te sporen, te ontvangen en door te geven.
Artikel 20
Een ieder heeft recht
op vrijheid van vreedzame vereniging en vergadering. Niemand mag worden
gedwongen tot een vereniging te behoren.
Artikel 21
(1) Een ieder heeft
het recht, deel te nemen aan het bestuur van zijn land, direct of door middel
van vrijgekozen vertegenwoordigers.
(2) Een ieder heeft
het recht, op voet van gelijkheid te worden toegelaten tot de overheidsdiensten
van zijn land.
(3) De wil van het
volk zal de grondslag zijn van het gezag van de Regering; deze wil zal tot
uiting komen in periodieke en eerlijke verkiezingen, die gehouden zullen worden
krachtens algemeen en gelijkwaardig kiesrecht en bij geheime stemmingen en
volgens een procedure, die evenzeer de vrijheid van stemmen verzekert.
Artikel 22
Een ieder heeft als
lid van de gemeenschap recht op maatschappelijke zekerheid, en heeft er
aanspraak op, dat door middel van nationale inspanning en internationale
samenwerking, en overeenkomstig de organisatie en de hulpbronnen van de
desbetreffende Staat, de economische, sociale en culturele rechten, die
onmisbaar zijn voor zijn waardigheid en voor de vrije ontplooiing van zijn
persoonlijkheid, verwezenlijkt worden.
Artikel 23
(1) Een ieder heeft
recht op arbeid, op vrije keuze van beroep, op rechtvaardige en gunstige
arbeidsvoorwaarden en op bescherming tegen werkloosheid.
(2) Een ieder, zonder
enige achterstelling, heeft recht op gelijk loon voor gelijke arbeid.
(3) Een ieder, die
arbeid verricht, heeft recht op een rechtvaardige en gunstige beloning, welke
hem en zijn gezin een menswaardig bestaan verzekert, welke beloning zonodig met
andere middelen van sociale bescherming zal worden aangevuld.
(4) Een ieder heeft
het recht, vakverenigingen op te richten en zich daarbij aan te sluiten ter
bescherming van zijn belangen.
Artikel 24
Een ieder heeft recht
op rust en op eigen vrije tijd, met inbegrip van een redelijke beperking van de
arbeidstijd en op periodieke vakanties met behoud van loon.
Artikel 25
(1) Een ieder heeft
recht op een levensstandaard, die hoog genoeg is voor de gezondheid en het
welzijn van zichzelf en zijn gezin, waaronder begrepen voeding, kleding,
huisvesting en geneeskundige verzorging en de noodzakelijke sociale diensten,
alsmede het recht op voorziening in geval van werkloosheid, ziekte,
invaliditeit, overlijden van de echtgenoot, ouderdom of een ander gemis aan
bestaansmiddelen ontstaan ten gevolge van omstandigheden, onafhankelijk van
zijn wil.
(2) Moeder en kind
hebben recht op bijzondere zorg en bijstand. Alle kinderen, al dan niet wettig,
zullen dezelfde sociale bescherming genieten.
Artikel 26
(1) Een ieder heeft
recht op onderwijs; het onderwijs zal kosteloos zijn, althans wat het lager- en
begin onderwijs betreft. Het lager onderwijs zal verplicht zijn.
Ambachtsonderwijs en beroepsopleiding zullen algemeen beschikbaar worden
gesteld. Hoger onderwijs zal gelijkelijk openstaan voor een ieder, die daartoe
de begaafdheid bezit.
(2) Het onderwijs zal
gericht zijn op de volle ontwikkeling van de menselijk persoonlijkheid en op de
versterking van de eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden. Het zal het begrip, de verdraagzaamheid en de vriendschap onder alle
naties, rassen of godsdienstige groepen bevorderen en het zal de werkzaamheden
van de Verenigde Naties voor de handhaving van de vrede steunen.
(3) Aan de ouders komt
in de eerste plaats het recht toe, de soort van opvoeding en onderwijs te
kiezen, welke aan hun kinderen zal worden gegeven.
Artikel 27
(1) Een ieder heeft
het recht, vrijelijk deel te nemen aan het culturele leven van de gemeenschap,
te genieten van kunst en deel te hebben aan wetenschappelijke vooruitgang en de
vruchten daarvan.
(2) Een ieder heeft
recht op de bescherming van de geestelijke en materiƫle belangen voortspruitend
uit een wetenschappelijk, letterkundig of artistiek werk, dat hij heeft
voortgebracht.
Artikel 28
Een ieder heeft recht
op het bestaan van een zodanige maatschappelijke en internationale orde, dat de
rechten en vrijheden in deze Verklaring genoemd, daarin ten volle kunnen worden
verwezenlijkt.
Artikel 29
(1) Een ieder heeft
plichten jegens de gemeenschap, zonder welke de vrije en volledige ontplooiing
van zijn persoonlijkheid niet mogelijk is.
(2) In de uitoefening
van zijn rechten en vrijheden zal een ieder slechts onderworpen zijn aan die
beperkingen, welke bij de wet zijn vastgesteld en wel uitsluitend ter verzekering
van de onmisbare erkenning en eerbiediging van de rechten en vrijheden van
anderen en om te voldoen aan de gerechtvaardigde eisen van de moraliteit,
openbare orde en het algemeen welzijn in een democratische gemeenschap.
(3) Deze rechten en
vrijheden mogen in geen geval worden uitgeoefend in strijd met de doeleinden en
beginselen van de V.N.
Artikel 30
Geen bepaling in deze
Verklaring zal zodanig mogen worden uitgelegd, dat welke Staat, groep of
persoon dan ook, daaraan enig recht kan ontlenen om iets te ondernemen of
handelingen van welke aard ook te verrichten, die vernietiging van een van de
rechten en vrijheden, in deze Verklaring genoemd, ten doel hebben.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten